Caniene parvovirose en feline panleukopenie, gewoonlijk "kattentyfus" genoemd, zijn twee gevaarlijke en zeer besmettelijke ziekten. Ze komen vooral voor bij jonge dieren en worden gekenmerkt door symptomen als braken en diarree, vaak met bloed en ondraaglijke geur.
Ze worden veroorzaakt door twee met elkaar verwante virussen: het parvovirus (CPV 2a, b en c voor honden, FPV voor katten).
Parvovirussen zijn virussen die bijzonder resistent zijn in de omgeving. Ze kunnen er tot 6 maanden overleven, ook op oppervlakken buiten een gastheer. De overdracht gebeurt fecaal-oraal.
De incubatieperiode van tyfus bij honden en katten duurt 3 tot 7 dagen en de uitscheiding van het virus via de faeces kan plaatsvinden tot 3 dagen vóór de eerste symptomen. Het dier is dus besmettelijk voor het de eerste symptomen vertoont.
Het parvovirus heeft een voorkeur voor cellen die zich snel vermenigvuldigen zoals in de darmen, in het beenmerg, soms in het hart (bij pups) en in de immuuncellen. Omdat het virus het beenmerg en de cellen van het immuunsysteem aantast, verhindert het de opbouw van immunologische reacties. Het dier zal het dus moeilijk hebben om de infectie te bestrijden. Overdracht van moeder op jongen in utero is mogelijk. Bij kittens zal zich dat vertalen in cerebellaire hypoplasie (een deel van de hersenen is onderontwikkeld en zorgt voor bewegingsproblemen) en bij pups eerder in myocarditis (hartziekte), hoewel deze vorm zelden voorkomt.
Bij de twee diersoorten zijn het vooral de jonge niet-gevaccineerde dieren die besmet raken en aan de infectie kunnen sterven. Bij volwassen dieren gaat het meestal om een subklinische infectie.
Kittens van 6 tot 14 weken oud hebben last van koorts, braken en hemorragische diarree. Ze raken snel loom, zwak, uitgedroogd en krijgen uiteindelijk te maken met hypothermie.
Pups van 6 tot 16 weken oud zijn bijzonder kwetsbaar. Ze hebben symptomen als braken, koorts en overvloedige diarree met ondraaglijke geur en bloed. Bacteriële superinfecties komen regelmatig voor en het dier kan binnen 48 à 72u sterven. In meer dan 70% van de gevallen is de ziekte dodelijk voor pups met een verlaagde immuniteit, maar voor minder dan 1% van gezonde volwassen dieren leidt de ziekte tot de dood.
Het verloop van de ziekte hangt af van vele criteria (algemene gezondheid van het dier, aanwezigheid van andere ziektes, snelle aanpak en behandeling, vorm van de ziekte) en kan zowel leiden tot de dood binnen enkele uren als tot een volledige genezing na enkele dagen. Genezen honden blijven nog 14 dagen drager van de ziekte, terwijl katten een chronische infectie kunnen ontwikkelen en veel langer besmettelijk blijven nadat ze zijn genezen.
Diagnose gebeurt op basis van een typeprofiel: jonge hond of kat, geen of weinig immuniteit, voornamelijk tussen 6 weken en 6 maanden oud.
De hierboven beschreven symptomen zijn typisch en geven een sterke indicatie bij het stellen van de diagnose.
Bij bloedonderzoek blijkt een vermindering van de witte bloedcellen. In de alledaagse praktijk bestaan snelle testen om de diagnose te bevestigen. Deze testen zijn betrouwbaar, maar moeten wel onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd om een vals resultaat te vermijden.
Andere testen zijn ook beschikbaar in laboratoria. Bij het stellen van de diagnose moeten andere oorzaken van acute diarree worden uitgesloten, zoals darmobstructie, diarree door parasitaire infectie (coccidiose) of andere virale of bacteriële darmaandoeningen.
Het is een zware behandeling met intensieve zorgen die zo snel mogelijk moet worden opgestart. Het dier krijgt een perfusie om uitdroging te verhelpen en een schoktoestand tegen te gaan. Antibraakmiddelen zijn absoluut noodzakelijk. Diarree wordt gestopt met Digest Regul™, dat het overmatige vocht absorbeert, de darmtransit vertraagt en het verlies aan Na Cl compenseert.
Er worden antibiotica toegediend om secundaire bacteriële infecties te bestrijden. Soms is een bloedtransfusie nodig.
Als het dier niet eet, is het soms nodig een voedingssonde te plaatsen om het verlies aan proteïnen en voedingsbestanddelen te compenseren.
U kunt uw dier ook Energy Supp™ geven. Daarin zitten talrijke aminozuren en voedingsbestanddelen, waaronder spiruline dat de aanmaak van witte en rode bloedcellen stimuleert en dat zeer rijk is aan proteïnen.De verminderde werking van het immuunsysteem kan worden hersteld door het toedienen van Immune Supp™.
Andere behandelingen moeten worden overwogen in functie van de gevallen, zoals het toedienen van wormmiddelen of pijnstillers.
De immuniteit van de moeder wordt via antilichamen in het colostrum doorgegeven aan de jongen, maar deze antilichamen bieden maar enkele weken bescherming. Pups en kittens tussen 8 en 12 weken bevinden zich in een zogenaamde onbeschermde periode: de van de moeder gekregen antilichamen bieden geen volledige bescherming tegen infecties, maar blijven van invloed op vaccinaties en maken ze minder doeltreffend.
Vaccinatie is de beste manier om uw huisdier te beschermen, naast een propere en gezonde leefomgeving tijdens deze delicate periode van het immuunsysteem.
In geval van besmetting van een dier dat in groep leeft of samen met andere dieren, is hygiëne primordiaal. Het wordt sterk aanbevolen om alle lokalen en materiaal, waarmee het zieke dier in contact is gekomen, te ontsmetten.
Dokter Isabelle de Grand Ry
DMV | GPCert In Small Animals Surgery
Centre Vétérinaire de l’ETOIL
Facebook